De start van De Sprankel

De deur van het klooster kraakt hevig als ie langzaam open draait. Zuster Mechtilda richt de ogen naar voren, maar laat ze al snel enige decimeters zakken als het bezoek zich aftekent tegen de achtergrond van de stille straat. Een jongetje ligt in de armen van een vrouw en richt de aandacht op zich door stilletjes te huilen. De ogen van de vrouw verraden bezorgdheid, maar staan tegelijkertijd hoopvol. Of de zusters in het klooster zich over het kind willen ontfermen. Ze weet er anders geen raad mee. De moeder is ongehuwd en in het gezin waarin het kind was opgenomen, is er geen plek meer. Als vanzelf strekt zuster Mechtilda de armen uit. Om even later het jongetje in een beschermende greep tegen haar aan te houden. De vraag van de onbekende bezoekster lijkt daarmee beantwoord. Maar nee, deze moederlijke opwelling moet niet gezien worden als een klakkeloze bevestiging. Provinciaal-overste Oda dient geraadpleegd. Want een baby in het klooster? Kan dat? Mag dat? Het kan en het mag. En moeder Mechtilda is blij in haar hart.

Zo moet het ongeveer gegaan zijn. Het begin van wat we nu het gedifferentieerde zorgaanbod van de Stichting Troje in een tijdperk van steeds verdergaande intersectorale samenwerking noemen. Jozef in de armen van zuster Mechtilda. Zo simpel is het dan nog. Jozef ja, zó wordt de spruit van de ongehuwde moeder genoemd. Naar Jozef, de voedstervader van Jezus. In zijn naam wordt het liefdewerk van de Dochters van Onze Lieve Vrouw gedaan. Jozef z’n wiegje komt in de ziekenkamer te staan; daar is nog plaats in het klooster aan de Heezerweg in Eindhoven.

De Meisjes- en Kinderbescherming heeft een adres gevonden. Het is 1942 en Nederland is bezet door de Duitsers. De morele ontreddering van veel gezinnen en alleenstaande vrouwen is groot. Onwettige kinderen worden geboren en vervolgens te vondeling gelegd of afgestaan, ouders worden geïnterneerd en hun kinderen aan het lot overgelaten. Verwaarlozing slaat toe. De kinderbescherming heeft de handen vol. De ‘Heezerweg’ biedt echter uitkomst. In enige mate toch.
En zo ligt Jozefke niet lang alleen tegen het behang te huilen. Petrus en Marionneke helpen hem daar al snel bij. Waarmee wordt voorkomen dat ze ergens ver van huis moeten worden ondergebracht. De zusters buigen zich liefdevol over de drie telgjes. En toveren de naaikamer, die inmiddels als thuishonk is gaan dienen, om in een zonnig babyzaaltje. Intussen groeit de lijst van kinderen die voor opvang en opvoeding in het klooster bestemd zijn.

Maar nog in de zomer van datzelfde jaar komt er een kink in de kabel. Er is bericht van het Moederhuis in het Franse Issoudun, waar het klooster aan de Heezerweg onder valt. Als er geen andere plaats voor de kinderen is dan alleen het klooster, dan moet het werk worden gestaakt. Huilende baby’s binnen de heilige muren, dat hoort toch eigenlijk niet. Niet als permanente omstandigheid in ieder geval. Vind een andere locatie en het werk kan doorgaan. Een andere locatie? Waar moet men die vinden? De kinderbescherming was al zo blij dat ze juist in het klooster nog een plek gevonden had.
Een andere locatie, die is er niet. En daar gáát kleine Jozef. Terug naar zijn moeder. Met Petrus en Marionneke in zijn kielzog. Petrus hervindt eveneens zijn moeder; Marionneke wordt ter beschikking gesteld aan de voogdijraad. De zon gaat onder in het vrolijke babykamertje. De zusters blijven met pijn in het hart achter.