Start van ’t JAC

’t JAC

We laten De Sprankel hier achter op de drempel van de fusie en duiken weer even de historie in. Om de andere partner op te halen, ‘t JAC, het Jongeren Advies Centrum.
1 augustus 1972 staat als datum in het geboorteregister vermeld. We zouden ook hier kunnen beginnen met een hevig krakende deur die langzaam opendraait. Die van de Effenaar namelijk; daar kan af en toe wel een druppeltje olie in. Geen zuster Mechtilda zien we daar echter op de drempel. Bepaald niet. Wel twee beroepskrachten, Wim de Bakker, psycholoog, en Jos Poodt, maatschappelijk werker. Binnen de beperkingen van één, niet al te zeer uit de kluiten gewassen kamertje verpersoonlijken zij ‘t JAC bij de start. Een JAC-je is het dus nog maar. Maar desalniettemin. Het gaat wel direct op de professionele toer, want de twee zijn, zoals gezegd, beroepskrachten. Daarmee is het eerste stempel al meteen gedrukt: daar waar de JAC’s in den lande voornamelijk op vrijwilligers draaien, heeft het bestuur van ‘t JAC Eindhoven al direct bij de subsidiegevers, het ministerie en de gemeente, voor professionalisering en bijbehorende middelen gepleit. Met succes. De twee worden bijgestaan door vrijwilligers en een aantal stagiaires van de Sociale Academie. Een gezelschap dat al heel snel verhuist naar een onderkomen aan de Kleine Berg in het centrum van Eindhoven. Dáár, boven een leerwinkel die ‘leer-gierigen’ naar binnen poogt te lokken, start dan een spraakmakende historie.

‘t JAC is er voor de jongeren. Heel duidelijk. Het kiest partij, schaart zich aan de zijde van de jongeren. Wat zíj willen, is de leidraad voor het advies, voor de hulp. Jongeren claimen hun rechten, machteloos als ze in de maatschappij nog zijn. Met de lat voor meerderjarigheid nog hoog gelegen, op 21 jaar. Het is de tijd waarin de jongeren een gebrek aan ruimte thuis ervaren en de ‘bevelshuishouding’, waarbij de ouders de regels eenzijdig bepalen en geen tegenspraak dulden, zat zijn. Er moet vrijheid komen, een ‘onderhandelingshuishouding’. Er moet te praten en te onderhandelen zijn over zaken als thuiskomen en uitgaan en noem maar op. Alles moet in principe kunnen, alles moet mogen. De vragen die ‘t JAC krijgt, gaan over vriendjes hebben, baantjes zien te krijgen, geld verdienen, hasj roken, wiet gebruiken, laat thuiskomen.

‘t JAC richt zich mèt hen tégen de ouders, tegen de macht van de ouders. Tegen het gezag, tegen de gevestigde orde. En daarmee dus ook tegen andere hulpverleningsinstanties. Die redeneren namelijk vanuit de macht van de ouders. Klopt een jongere daar aan, dan is het een automatische reflex om de ouders te bellen. Bijkans nog voordat de jongere zijn verhaal kan doen. En als duidelijk is, dat het om een wegloper gaat, krijgt ie ook nog de politie op z’n hals gejaagd. Waar moet ie dan terecht?

Bij de alternatieve hulpverlening. Bij ‘t JAC dus. Wat dat biedt? Steun, een luisterend oor, informatie, advies. En voor hen die de ouderlijke voordeur met een knal hebben dicht getrokken, ook een time-out, een afkoelingsperiode. Ze behoeven niet meteen weer naar huis. Want thuis is niet altijd de beste plek om problemen met de ouders te bepraten. Het is vaak goed, zeker als het allemaal hoog is opgelopen, om even te pauzeren en niet op elkaars lip te gaan zitten. En dus om thuis even weg te blijven. ‘t JAC heeft adressen van gastgezinnen en daar kunnen de weglopers dan even blijven, een paar dagen, een paar weken. Nou ja, ‘gastgezinnen’ is een duur woord. Het zijn mensen uit de vrienden- en kennissenkring van de JAC’ers. Geloofsgenoten die de jongerencultuur een warm hart toedragen. ‘Hé Piet, kun jij Harry de komende drie weken onderbrengen?’ Zo gaat dat. ‘t JAC krijgt daardoor al gauw de naam dat het een organisatie is die jongeren die van huis weglopen, verstopt. Een niet terechte stempel, want de weglopers maken maar een relatief klein deel uit van de jongelui die op de Kleine Berg de trap op stormen. En het gaat trouwens helemaal niet om verstoppen. Wat is er nou op tegen om even de partijen uit elkaar te halen en de zaak af te laten koelen? Dat is juist zeer verfrissend. Heel vaak leidt dat er nou net toe dat de jongeren weer naar huis gaan. Dat wijst de praktijk wel uit.

Maar nee, ouders en het sterke gezag spelen het soms hoog op. ‘Onttrekking aan de ouderlijke macht. Daar maakt ‘t JAC zich schuldig aan’! Boze ouders staan regelmatig aan de deur. En die leerwinkel maar denken dat ze veel klandizie hebben. Maar dat valt tegen. ‘Waar is onze Harry? Die hebben jullie zeker op zolder zitten?’, heet het. Elke keer weer wordt de ouderlijke macht boven uitgenodigd om de kamertjes te bekijken. Tot op zolder, tot achter de koelkast toe; in de spouwmuren als het moet! Maar geen Harry. ‘Nee, natuurlijk niet, we zijn geen slaaphuis, geen crisisopvang’!